45
‘Mevrouw O’Hara? Mevrouw O’Hara?’Heel even wist Lizzie niet tegen wie de stem het had, en wilde ze dat die mevrouw O’Hara zou reageren, zodat Lizzie met rust gelaten werd.
‘Mevrouw O’Hara?’ Ze voelde een hand op haar schouder. ‘U moet nu meekomen. We denken dat het niet lang meer gaat duren.’
Lizzie deed haar ogen open en zag de mensen staan; de muren met magnoliakleurig behang, goedkope lijstjes met bloemenplaatjes erin, een salontafel van nepgrenen met stapels oude tijdschriften erop en twee dezelfde bruine bankjes. Op een daarvan lag zij te slapen.
‘Hoe laat is het?’ stamelde ze, terwijl ze in haar ogen wreef om te zien of haar mascara afgaf op op haar knokkels.
‘Vijf uur,’ zei de verpleegkundige. ‘Bijna ochtend. We zouden u anders laten liggen, maar…’ Ze zweeg.
‘Het geeft niet.’ Lizzie knikte. ‘Ik begrijp het.’ Ze wisten niet of haar moeder de ochtend wel zou halen, ze was niet op haar achterhoofd gevallen.
Ze wierp een blik op haar mobieltje en vroeg zich af of ze Gerry zou bellen, of haar zus een sms zou sturen. Maar wat moest ze dan zeggen? Het is bijna zover? Wat had dat voor zin? Het was al bijna zover sinds ze haar vijf dagen geleden van het infuus af gehaald hadden. Aangezien Karen toen niet op het vliegtuig was gestapt, zou ze dat nu zeker niet doen. Lizzie was er woedend om geweest, maar inmiddels had ze vreemd genoeg medelijden met haar zus. Als die echt geen week vrij kon krijgen om bij haar stervende moeder te zijn omdat ze dan geen vrije dagen meer over had voor de begrafenis, wat voor leven had ze dan?
In een treurig bezoekerstoilet – ook weer magnolia, maar geen plaatjes aan de muur – plensde Lizzie koud water over haar gezicht. Ze droogde zich af met ruw papieren handdoekje. Ze meed de spiegel. Wat ze daarin zou zien, beviel haar allang niet meer.
‘Goeiemorgen, mam,’ fluisterde ze toen ze de kamer in liep. De kamer was leeg, op dat wat er over was van haar moeder na. Ze lag in bed, naast een hartmonitor die zachtjes piepte.
‘Of nou ja, het is nog niet echt ochtend,’ zei Lizzie. In de twee maanden waarin Lizzies moeder nu buiten bewustzijn was, was Lizzie met haar gaan praten. En Lizzie was nooit zo goed geweest in koetjes en kalfjes. Dat was dan toch iets wat ze van haar moeder had geërfd. Maar de laatst tijd was ze een expert geworden in eindeloos kletsen zonder iets te zeggen. Ze hoopte maar dat haar moeder niet knettergek was geworden van haar zinloze gewauwel over haar werk, het weer en welke beroemdheid nu weer in het nieuws was. Hoewel het wel typisch zou zijn als ze haar moeder zelfs op haar sterfbed nog teleurstelde.
‘Weet je wat? We doen lekker de gordijnen open,’ zei Lizzie. ‘Dan kunnen we de zon zien opkomen, als die zich tenminste laat zien.’
Maar de zon liet zich niet zien. Het was nog te vroeg. En zelfs al was het niet te vroeg, dan nog zou hij verscholen gaan achter de dikke herfstmist waarin The Cedars en alle bomen verpakt waren. En dus ging Lizzie zitten in de leunstoel naast haar moeders bed, hield de frêle hand vast en kletste over mist en bomen en dat het voor november behoorlijk koud was.
Ze dacht dat er iets zou veranderen als het gebeurde. Dat ze iets in de kamer zou voelen, een verschijning of een aanwezigheid, of wat dan ook. Misschien iets in de lucht. Maar op zijn minst dat de machines op tilt zouden slaan en dat er medisch personeel dat zich tot nu toe nog niet had vertoond plotseling aan zou komen rennen. Maar dat gebeurde allemaal niet. Nog geen zuchtje hoorde ze, alleen een iets lagere toon van de hartmachine, toen de groene lijn een streep werd en ze naar haar moeders gezicht keek en wist dat ze nu geen ouders meer had.
Ze stak haar hand uit voor de knop om het personeel te alarmeren, maar aarzelde.
Door de mist achter het raam zag ze een vage gele gloed. Een nieuwe dag was aangebroken, en uit het verre gegons van de auto’s op de M23 bleek dat er weer een nieuwe ochtendspits was losgebarsten.
En nu? Lizzie staarde voor zich uit. Wat moest ze doen, nu ze zich niet meer kon verschuilen achter haar zieke moeder?
‘Hoe lang blijft Karen?’ vroeg Gerry zonder op te kijken van zijn krant.
‘Zo kort mogelijk, neem ik aan,’ zei Lizzie schouderophalend, en ze duwde de zompige Special K rond in haar kom. ‘Ze komt overmorgen aan, en ik denk dat ze na de begrafenis meteen weer vertrekt.’
‘Maar dan is ze hier nog geen achtenveertig uur.’ Gerry ritselde geïrriteerd met zijn krant. ‘En wie regelt dan verder alles?’
‘Hoe bedoel je, “alles”?’ vroeg Lizzie. ‘De begrafenis is al geregeld. Dat hebben we via de telefoon gedaan. En ik heb iedereen gebeld die ik kon verzinnen. De notaris die de verkoop van mijn moeders huis heeft geregeld, handelt ook de erfenis af, en we hoeven niks op te ruimen. Dat heb ik drie jaar geleden al gedaan.’
Daar kwam het dus op neer. Een leven van achtenzestig jaar werd afgedaan met een paar telefoontjes, wat papierwerk en vier schalen met broodjes.
‘Ja, nu je het daar toch over hebt,’ zei Gerry.
Lizzie schrok op. Haar gedachten waren al weer afgedwaald. Dat gebeurde tegenwoordig vaak. ‘Waarover?’
‘Over het testament. Ik heb zitten denken.’
‘Gerry!’
‘Kom op, Liz. De begrafenis, het testament, en dan is het klaar. Doe nou maar niet net of het geen opluchting is dat het allemaal voorbij is.’
Lizzie staarde naar haar cornflakes. Het was al helemaal uit elkaar gevallen tot een bruine drab. Gerry had gelijk, het wás ook een opluchting. Ze vond het alleen niet fijn dat hij dat steeds zo onderstreepte. De eerste keer dat hij het zei, was toen ze hem belde vanuit The Cedars om te zeggen dat haar moeder was overleden. ‘Godzijdank.’ Dat had hij letterlijk gezegd, nadat hij uiteraard eerst keurig had opgedreund wat men in zo’n geval hoort te zeggen. Dus al was het niet het eerste wat hij zei, het was wel het enige waar hij aan dacht: Godzijdank.
Oké, hij had Lizzie een paar maanden niet zoveel gezien, maar hij was niet degene die al die maanden heen en weer gependeld had. Hij was maar twee keer in The Cedars geweest, de tweede keer als goedmakertje omdat hij zo bot de telefoon had opgehangen.
In zekere zin had hij gelijk. Wat Lizzie voelde was geen verdriet, maar opluchting. Om precies te zijn: negentig procent opluchting en tien procent schuldgevoel. Maar ze had er totaal geen behoefte aan dat haar man haar daarop wees.
‘Nog koffie?’ vroeg Lizzie en ze stond op. Normaal zou ze op dit punt in het gesprek, op het randje van ruzie, zijn vertrokken – niet weggestormd, maar gewoon weggelopen. Zo was het altijd gegaan. Behalve helemaal in het begin – in het begin maakten ze nooit ruzie – maar in elk geval al sinds ze hier woonden. Het was bijna routine geworden. Dan zat hij te oreren en dan zei zij: ‘Ik ga naar Nicci. Zie ik je daar na het golfen?’ En dat was dat. Maar nu had ze die optie niet meer. Ze was sinds die ene avond niet meer in Nicci’s huis geweest. En David had ze, ondanks zijn vele sms’jes, niet meer gezien. Ze moest uit zijn buurt blijven.
‘Neuh, dank je. Maar Liz, ik wil even met je praten.’ Gerry keek ernstig. Hij vouwde de krant op en legde hem voor zich op tafel.
Lizzie baalde, maar ging zitten.
‘We moeten het hebben over het testament, en hoe het nu verder moet.’
‘Nee, Gerry!’ Lizzie sprong op. ‘Ik ga het niet hebben over de erfenis van mijn moeder, terwijl die nog geen week dood is.’
‘Het gaat me niet om de erfenis,’ zei Gerry, en hij leunde achterover in zijn stoel ‘Het gaat om ons.’
‘Om ons?’
‘Ja. Ik heb zitten denken. We hebben het erover gehad om aan kinderen te beginnen. En ik had het erover met Michael en Lianne…’
Bij het horen van de namen van Gerry’s baas en diens vrouw zakte Lizzie de moed in de schoenen. ‘Over kinderen krijgen?’
Gerry knikte. ‘Ja, een gezin zorgt voor stabiliteit. En met de erfenis kunnen we daar eindelijk aan beginnen.’ Zijn gezicht straalde van het soort enthousiasme dat meestal voorbehouden was aan zijn werk.
‘Ja, en?’ zei Lizzie voorzichtig.
‘We gaan verhuizen,’ zei Gerry. ‘Want ik wil niet lullig doen, maar als we nu niet voortmaken word jij wel een beetje oud voor een baby. We hebben jouw salaris al jaren niet meer nodig. We kunnen makkelijk een hogere hypotheek regelen zonder jouw bijdrage.’
Hij leunde voorover en greep haar handen om ze naar zijn lippen te brengen.
‘Laten we op zoek gaan naar een groter huis, Liz. Een huis voor een gezin. Dat heb jij toch altijd gewild? Dan stop jij daar dat geld van je moeder in, en ik betaal de rest. Jij stopt met werken, daarna nemen we een kind.’
Een krachtige wind sloeg Lizzies vochtige haar in haar gezicht. Het miezerde, maar toch prikte de storm in haar gezicht. Het weer was onstuimig genoeg om het groepje kleine kinderen en ouders dat de speeltuin bevolkte op de vlucht te jagen toen Lizzie aan kwam lopen. Nu was iedereen weg – naar huis, naar vrienden, naar stapels kranten en keukens vol familie en vrienden, waar het al geurde naar de lunch en waar gezellig werd gekletst. Zoals de zondagen vroeger bij Nicci thuis.
Natte bladeren maakten een zuigend geluid onder haar voeten en het uit elkaar vallende lijk van oud vuurwerk rolde van haar weg toen ze langs de lege schommels liep. Ze veegde het regenwater van een rode zitting, droogde haar hand af aan haar jas, en ging zitten.
De druppels vormden cirkels in de plas voor haar, en Lizzie begon te schommelen. Gerry’s woorden galmden nog na in haar hoofd. Je baan opgeven… Kinderen krijgen… Dat is toch wat je altijd wilde.
Ik wil mijn baan helemaal niet opgeven, wilde ze uitschreeuwen. Ik wil jouw kinderen niet.
In plaats daarvan had ze gezegd: ‘Ik zal erover denken, Gerry. Geef me even de tijd.’ En ze dacht dat de kous daarmee af zou zijn. Dat ze een paar dagen tijd zou winnen, in elk geval tot de begrafenis voorbij was.
Maar hij keek haar aan met een blik waarvan ze vermoedde dat hij die reserveerde voor zijn ondergeschikten op het werk – ongeduld vermengd met irritatie – en gaf haar iets wat verdacht veel weg had van een eerste mondelinge waarschuwing.
‘Denk niet te lang na,’ had hij gezegd. En hij keek veelbetekenend naar haar buik. Als hij een tikkend geluid met zijn tong zou hebben gemaakt, had dat haar niet verbaasd. ‘Denk niet te lang.’
Lizzie had haar stoel naar achter geschoven, zodat de poten over de vloer schraapten, en ze had haar koffie in de gootsteen gegooid. Toen had ze haar kopje omgespoeld en de ingedroogde cornflakespap in bij het bioafval gegooid. Daarna was ze de deur uit gegaan.
‘Waar ga je heen?’ had Gerry gevraagd.
Ze had zich omgedraaid. Met een glimlach. ‘Nadenken.’
Ze had overwogen of ze naar Jo zou gaan. Of desnoods naar Mona. Maar dat was een heel eind lopen, en Mona was trouwens niet eens thuis; die was op haar werk. En als ze daar niet was, zat ze bij David, waar ze samen met Lynda oplossingen verzon voor al het leed in de wereld. Ongelofelijk hoe die twee elkaar hadden gevonden.
En als ze naar Jo ging…? Dan zou Jo te veel vragen stellen. Nee, Lizzie moest de boel op een rijtje krijgen, zoals Gerry zou zeggen.
Ik wil geen kinderen, dacht ze, terwijl ze wat hoger schommelde. Ze hoorde de kettingen kraken onder haar gewicht terwijl ze vaart en hoogte won. Ik wil geen kinderen. Ik wil geen kinderen. De wind pikte het ritme op en zo zwol het aan tot een felle cadans, op het piepen van de kettingen: Ik wil geen kinderen met hem.
Ze stopte abrupt.
Maar ik wilde toch altijd een gezin? zei een stemmetje in haar hoofd. Toen Lizzie elf was, en toen ze vijftien was, en toen ze zich moest verbijten omdat Jo en Mona het moederschap afschilderden als een vorm van slavernij. En toen ze vijfentwintig was, en met Gerry in bed lag. De Lizzie die ze zich herinnerde van vroeger had altijd kinderen gewild. Die Lizzie stelde zichzelf voor met haar gezin, twee of drie kinderen, en een rozenhaag rond de voordeur. Maar jij bent nu zesendertig, Lizzie, en je hebt bijna geen tijd meer. Dat is het enige dat hij had gezegd waar ze het mee eens was. Wat als het te laat zou zijn? Wat als het niet lukt? Wat als het jou vergaat zoals Jo?
Het was de waarheid. Lizzie liet de schommel vaart minderen terwijl het inzicht tot haar doordrong. Ze wilde wel degelijk kinderen. Ze wilde altijd al moeder worden. Ze wilde alleen geen kinderen met Gerry.
Toen ze terugkwam, zat Gerry in de zitkamer met een glas stroperige rode wijn in zijn rechterhand naar Sky Sports te kijken. Ze had het gevoel dat ze maar heel even weg was geweest, maar de voetbaluitslagen van die zondag rolden al over het scherm. Ze was uren weggeweest.
‘En, nagedacht?’ vroeg hij zonder op te kijken.
‘Ja,’ zei ze, en de zekerheid in haar stem verbaasde haar. ‘Ik heb nagedacht.’
‘En…?’ Hij pakte de afstandsbediening en zette het geluid zacht, maar hij draaide zich niet naar haar om.
Na afloop bedacht Lizzie dat het daardoor juist gemakkelijker was geweest. Dat Gerry niet eens de moeite nam om haar aan te kijken. Ze wilde graag geloven dat zij hem recht in de ogen zou hebben aangekeken als ze het zou zeggen. Maar op deze manier hoefde ze er nooit achter te komen of ze de moed wel had.
Lizzie zette zich schrap door haar vuisten te ballen in haar zakken, en ze voelde haar afgekloven nagels in het vlees van haar handpalmen. ‘Ik ga bij je weg.’
Het rolde er zo uit. Ik ga bij je weg.
‘Wat zeg je nou?’ Ja, toen draaide hij zich wel om, natuurlijk. De verbazing en woede stonden op zijn gezicht te lezen. ‘Jíj gaat bij míj weg?’
Lizzie knikte. Ze kon het zelf ook nauwelijks geloven, tot ze het had gezegd. Ze ging bij hem weg.
Ze had gedacht dat ze in paniek zou raken, dat ze zou gaan hyperventileren; dat al die kritische stemmen in haar hoofd – van haar moeder, haar zus, haar leraren – haar waarschuwingen naar het hoofd zouden slingeren, en zouden zeggen dat ze niet zo stom moest zijn. Dat ze het enige dat ze ooit had bereikt niet bij het oud vuil moest zetten, omdat iedereen daar juist zo gelukkig mee was.
Behalve zij. Zij was er niet meer gelukkig mee.
Maar er waren geen stemmen. Alsof de dood van haar moeder hen het zwijgen had opgelegd.
‘Je bent gewoon overstuur vanwege je moeder, Liz,’ zei Gerry. ‘Over een paar weken ben je daar wel weer overheen, dat zul je zien.’
‘Dat is het niet,’ zei Lizzie kalm. ‘Ik ga echt weg.’ En ze wist absoluut zeker dat ze dat wilde.
Gerry keek haar vol ongeloof aan. Het was alsof hij haar voor het eerst zag. ‘O, ik begrijp het al,’ zei hij giftig. ‘Je hebt een beetje geld van jezelf, en dus heb je mij niet meer nodig, zeker? Nu je moeder je geld heeft nagelaten ben je niet meer van mij afhankelijk.’
Afhankelijk? Niet op ingaan, zei Lizzie tegen zichzelf. Hij is totaal overdonderd. Laat hem naar zeggen wat hij wil. Des te sneller is het achter de rug.
‘Nee, dat is het niet,’ zei ze. Ze stond nog altijd in de deuropening van de zitkamer, klaar om weg te lopen, mocht hij haar tegen willen houden. Niet dat ze dacht dat hij dat zou doen. Hij was geen beroerde kerel, maar zij hield niet meer van hem. Als ze al ooit echt van hem had gehouden.
Dat overspoelde haar als een golf die alle andere gedachten opslokte. Haar moeder vond Gerry het beste dat haar ooit had kunnen overkomen. En haar zus. Zij allebei vonden zijn ambitie fantastisch, en zijn lef, en zijn zelfvertrouwen, en al die materiële zaken die daarbij hoorden. Lizzie had zich daar ook een poos op blind gestaard, in het begin. En toen de twijfel haar bekroop, al veel langer geleden dan Lizzie durfde toe te geven, had ze die van zich afgeduwd, omdat ze haar huwelijk niet wilde bijschrijven op haar lange lijst mislukkingen.
‘Er is bijna niks over na The Cedars, dat weet je best.’
‘Ach kom nou toch. Lizzie. Zie ik eruit als een mongool?’
Lizzie kromp ineen. ‘Gerry, wil je je beledigende opmerkingen voor je houden?’
‘Hè ja, een zedenpreek,’ bitste hij. ‘Ik ben niet degene die wegloopt na acht jaar huwelijk. Wie is het? Vertel het maar, ik ben niet op mijn achterhoofd gevallen.’
‘Er is niemand,’ antwoordde Lizzie. En haar stem klonk duidelijk en stellig, want het was waar. Ze ging niet bij hem weg vanwege David. David had geen idee. En Mona ook niet. En Jo. Ze wist niet eens of ze het hen wilde vertellen – tenminste, nog niet. Een deel van haar, het grootste deel, wilde weg van alles wat er was gebeurd en nooit meer achterom kijken.
‘Ik ga niet bij je weg omdat er iemand anders is, Gerry. Het spijt me ontzettend. Echt. Maar de enige voor wie ik bij je wegga ben ik zelf.’
Uit zijn blik maakte ze op, te laat, dat dat nog veel erger was. Als zij hem verliet voor een andere man had hij dat nog kunnen begrijpen, dan had hij iets gehad om kwaad over te zijn. Maar om zo maar te worden verlaten, voor niemand…?
‘Ik geloof je niet,’ zei hij uiteindelijk. ‘Je hebt een ander. Jij denkt gewoon dat je meer alimentatie van mij los kunt krijgen als je net doet alsof dat niet zo is. Nou ga dan maar, als je dat zo graag wilt. Maar als je denkt dat je ook maar iets uit dit huis mee kunt nemen, heb je het goed mis. En je krijgt geen cent van mij.’
Lizzie keek de kamer rond: Gerry’s lievelingskamer, in het huis dat Gerry had uitgezocht. Een enorme flatscreen, een Blu-ray-speler, een surround-soundsystem, het grootste iPod-dock dat Bose maakte, en twee crèmekleurige banken waar nog geen kussentje op lag om de randen wat te verzachten.
Gerry’s huis.
Op een salontafel van rookglas lag een stapeltje halfgelezen romans, een paar tuinboeken en er stond een fruitschaal op met vier mandarijnen. Onder de mandarijnen lagen een rood elastiekje en een verdwaalde button. Dat wist Lizzie, want ze had die spullen er zelf neergelegd.
Drie jaar hadden ze in dit huis gewoond, en in de belangrijkste kamer van het huis waren die paar dingen op dat tafeltje het enige teken dat zij er ook woonde.
‘Maak je geen zorgen,’ zei ze en ze liep de gang in en ging de trap op. ‘Er is hier niets wat ik nodig heb.’